Sinds kort is er een nieuw lid van de Kopgroep toegevoegd: KeTJA. In de Kenniswerkplaats Transformatie Jeugd Amsterdam werken praktijk, beleid en onderzoek samen. Dit is een bijzonder, want het is de eerste koploper die actief is in de jeugdzorg. Tijd om eens beter kennis te maken met dit initiatief: een gesprek met Pauline Naber, deelnemer van KeTJA.

KeTJA: ondersteuning van wijkteams

Pauline Naber is sociaal pedagoog en lector Leefwerelden van Jeugd. Ze is een ervaren onderzoeker naar leefwerelden van jongeren en naar aansluiting van preventieve voorzieningen op diverse doelgroepen jongeren en hun ouders. Sinds 2008 is ze betrokken bij de werkplaats Tienplus die vooraf ging aan KeTJA en sinds 2015 bij KETJA. Met behulp van praktijkgericht onderzoek ondersteunt KeTJA het werk van 27 Ouder- en Kindteams in Amsterdam. Wat doet KeTJA voor deze wijkteams? Naber: ‘Voor teamleden is multidisciplinair werken in een team, in de wijk, dichtbij gezinnen en ouders nieuw. Wij ondersteunen hen zodat zij hun werk zo goed mogelijk kunnen doen.’

De twee betrokken hogescholen, Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Inholland, bieden afstudeerrichtingen (Nieuwe) Jeugdzorgwerker en diverse vakken waarin methodisch wijkgericht werken met jeugd centraal staat. Ook ontwikkelen beide hogescholen een bijscholingsaanbod voor alle wijkteams die in Amsterdam en dertien omringende gemeenten met jeugd en ouders werken.

Pauline Naber

Wijkteams

Een uitvloeisel van de decentralisatie is de komst van wijkteams. Naber: ‘In de teams werkt een jeugdarts samen met een maatschappelijk werker, een opvoedadviseur, een jeugdverpleegkundige, om met elkaar zo snel en licht mogelijk kinderen en ouders te ondersteunen. Dit gebeurt vanuit een gebouw in de wijk, of op een school.’

De teams zijn direct bereikbaar voor ouders, mentoren, docenten, kinderen en jongeren. Iedereen die in de wijk woont, kan bellen of binnenlopen. Volgens Naber wordt een bezoek aan het team zo laagdrempelig mogelijk gemaakt: ‘Niet alleen ouders, maar ook kinderen kunnen hier terecht. Jeugdigen van 0 tot 23 jaar kunnen vragen stellen over opvoedproblemen, vechtscheidingen en andere ingewikkelde zaken.’

Ondersteuning op drie manieren

KeTJA ondersteunt de wijkteams op drie manieren: om te beginnen is er een digitaal kennisportaal, waar professionals en kennisinstellingen in en rond Amsterdam hun kennis en kunde delen rond het nieuwe jeugdstelsel. Ouders, jeugdigen en professionals kunnen hier vragen stellen; aan de hand van de beschikbare kennis en/of aanvullend kleinschalig onderzoek worden deze vragen beantwoord. Bijvoorbeeld de vraag welke methodieken er zijn om vaders te ondersteunen bij de opvoeding.

In de wijkteams zitten verschillende specialisten die hun eigen werkwijze hebben. De tweede wijze waarop KeTJA de wijkteams ondersteunt, is met het ontwikkelen van een gemeenschappelijke methodiek. KeTJA heeft met het centrale programmateam een aantal centrale werkprincipes geformuleerd waarmee alle Ouder- en Kindteams in de toekomst gaan werken. Naber: ‘We helpen de wijkteams met bijvoorbeeld de volgende vragen: Hoe leer je ouders zoveel mogelijk de dingen zelf te doen, zonder dat je het risico loopt iets over het hoofd te zien? Hoe werk je daarin goed samen, in een team? En waar liggen je eigen grenzen?’

Tenslotte houdt KeTJA zich bezig met ontwikkelen van een lerend systeem waarmee de teams zich nieuwe kennis en praktische handvatten eigen maken. Naber: ‘De wijkteams hebben één keer in de vier weken een casusoverleg. Bij zo’n overleg komen nieuwe en lastige zaken kijken, zoals inschatten of er wel of niet in een gezinssituatie moet worden ingegrepen. Hoe onveilige opvoedsituaties te signaleren, wanneer melden, maar intussen ook ouders helpen en bijstaan de situatie te verbeteren? Wij hebben actieonderzoek gedaan naar het casusoverleg, bijeenkomsten bijgewoond, en praktische voorstellen gedaan om deze overleggen heel gericht als leermomenten te gebruiken. Leren vindt immers voor zo’n 80 procent op de werkvloer plaats.’

Blinde vlek

KeTJA is de eerste koploper die in de jeugdzorg actief is. Zijn er niet veel succesvolle samenwerkingsprojecten binnen het jeugddomein te vinden? Naber: ‘Jazeker, de kenniswerkplaatsen Jeugd die door ZonMw geïnitieerd en gefinancierd worden, zijn voorbeelden hoe samenwerking tussen gemeente, praktijkinstellingen, gemeente, onderwijs en onderzoek tot praktisch toepasbare kennis en tools leidt, bruikbaar voor professionals én studenten. Samenwerking was er dus al wel binnen het domein Jeugd. Maar door de decentralisatie heeft de gemeente een nóg nadrukkelijkere plek gekregen. De wethouder is verantwoordelijk voor alle zorg voor jeugd, kan bij wijze van spreken wakker liggen van een jeugdvraagstuk als kindermishandeling.’

De decentralisatie stimuleert partijen om beter samen te gaan werken. Naber ziet dit in de alledaagse praktijk terug: ‘Nu alle zorg onder de gemeenten valt, zijn zorgpartners zich nadrukkelijker gaan opstellen als de toekomstige werkgever van onze studenten. Ik merk dat ze zich steeds meer bezighouden met samenwerking met opleidingen. Ook hebben verschillende zorginstanties gevraagd om bijscholing van wijkteams op een bepaald onderwerp. We kunnen niet meer in aparte sectoren blijven denken. Dat is het mooie van het Zorgpact: het brengt partijen bij elkaar.’

Quick and dirty

Wat verwacht Naber van het koploperschap? Ik zou graag aan anderen duidelijk maken hoe diverse vormen van onderzoek te gebruiken zijn voor de ontwikkeling van de eigen praktijk. Onderzoek kan kleinschalig, quick and dirty, praktijk-ondersteunend zijn. Van onderop kennis ontwikkelen, rond vragen die door professionals als urgent ervaren worden, uitmondend in handvatten die direct toepasbaar zijn.’

Meer informatie over KeTJA: https://zorgpact.nl/kopgroep/ketja